|
||||||||
|
Zeggen dat de debuutplaat van dit trio -de bandnaam betekent zoveel als “beseffen dat om het even welke toevallige passant een leven leidt dat even spannend en complex is als het jouwe”-een jazzplaat is, zou de werkelijkheid enigszins geweld aandoen, al zit er best veel jazz in verwerkt. Het gaat echter om een schijf, die evenveel jazz- als rockelementen bevat en die vooral opvalt door de vlotheid waarmee de drie muzikanten van genre wisselen, gedreven door hun drang naar exploratie van allerlei klankkleuren, waarbij ze op zoek gaan naar zowel de gelijkenissen als de verschillen tussen die genres. Met andere worden: er is slechts muziek, die, al naargelang de omstandigheden, nu eens zus klinkt en dan weer zo. Verschillende aspecten van dat ene grote gegeven, de muziek, worden hier dus verkend en dat gebeurt op een bijzonder intelligente manier. Jérôme Klein is Luxemburger van afkomst, maar, sinds zijn studies -hij leerde percussie en piano aan het Conservatorium van Luxemburg en deed er nadien vibrafoon en zang bij en, terwijl hij zijn tijd zowat verdeelde tussen Luxemburg en Brussel, werd hij, doorheen een vaste waarde in het Brusselse jazz-circuit, ondermeer door concerten aan de zijde van John Ruocco en Benny Golson. Aan zijn zijde vind je op deze plaat drummer Niels Engel, net als Jérôme al vele jaren vast lid van de band van bassist en toetsenman Pol Belardi, en electronica-man Charles Stoltz, nog een Luxemburger, die een hele tijd opereerde vanuit Amsterdam en die tegenwoordig in zijn eigen studio klankdecors ontwerpt voor menig muzikant. De negen tracks van de plaat -elk nummer heeft een titel van slechts één woord lang- werden, op “Creator” na, allemaal door Klein geschreven en wat ik er, na een zevental draaibeurten, van meedraag, is de bijzonder geraffineerde manier waarop klanken en melodieën ineengevlochten worden. Deze passage vereist een klank die er “zus” uitziet en een volgende hoort dan weer “zo” te klinken. Dat zou allemaal iets laboratorium-achtigs kunnen hebben en dus wat steriel aanvoelen, maar dat is hier helemaal niet aan de orde: alles klinkt alsof het bijzonder organisch ontstaan is, maar wel uit de breinen komt van muzikanten, die theoretisch even onderlegd zijn als ze genieten van het samen spelen. Voor iemand als ik, die een boon heeft voor de klank van de vibrafoon, is deze plaat een godsgeschenk: het instrument komt in haast elk nummer aan bod, nu eens heel ingehouden en discreet, dan weer prominent op het voorplan. Die aanpak wordt mee in de verf gezet door de manier waarop er met ritmes omgesprongen wordt: niet zelden krijg je een opening “in full force”, waarna een break en een stilte ervoor zorgen dat het nummer verrast en dat je als luisteraar bij de les blijft en dat je oog blijft hebben voor de algemene ondertoon van de plaat, die zonder twijfel veelal melancholisch is. Dat blijkt ook door de manier waarop Klein op enkele nummers zingt: die spaarzaan ingevoerde vocalen maken de plaat helemaal àf: ze klinkt bijzonder gevarieerd en er zitten meer dan voldoende elementen in om bijna vijftig minuten lang de aandacht van de luisteraar vast te houden. Dat een topnummer als “Catalyst” centraal op de plaat staat en er dus zowat de ruggengraat van vormt, is daarbij mooi meegenomen. Op het moment dat ik deze regels uittik, zitten onze politieke leiders nog maar eens bijeen om uit te vissen hoe ze déze keer de cultuur en de muziek aan banden zullen leggen en dus zal het wellicht even duren voor we Klein en zijn kompanen live aan het werk kunnen zien, maar zodra dat kan, zal ondergetekende vast ergens opduiken, want deze muziek nodigt nadrukkelijk uit tot live-beleving! (Dani Heyvaert)
|